boeken

De Stille Heersers van het Graan, Basta, paper 6
een rapport over de gigantiese graanbelangen in handen van enkele families.

boek

 

STICHTING BASTA!

is opgericht in 1981 nadat ze in 1978 begonnen waren als multinationalgroep van de SOS Wereldwinkel in de Betouwstraat, Nijmegen. De stichting doet onderzoek naar de relatie tussen mondiale problemen en ekonomiese belangengroepen, zoals multinationale ondernemingen en de elites daarachter. Het onderzoek moet deel zijn van aksie.
Motto: Een siesteem waarin mensen omkomen door honger, door geweld, omdat dit winst oplevert, is een siesteem dat afgeschaft moet woren. Het valt niet te verbeteren, het kan slechts veranderd worden: het moet veranderd worden BASTA!. 
Het rapport: De stille heersers van het graan is een verslag van speurwerk van 1978 - 1981 naar de graanbelangen van een paar families. Aan dit onderzoek hebben veel mensen meegewerkt. Het is in juli 1981 uit gekomen. 
De cursieve gedeelten hieronder zijn - met toestemming van Michael Polman - letterlijk overgenomen uit het rapport. Superdank aan het speurwerk van de samenstellers, tussen 1978 en 1981. 

 

BAKKERIJ DE KUCH

Zelf werkte ik vanaf 1981 in bakkerij De Kuch. Vriend Jos was weer bevriend met Michael, mede schrijver aan dit rapport. Zodoende had ik het destijds al gelezen, heb altijd de abcd onthouden van de 5 families feitelijk 90% van de graanhandel in handen hadden. En vooral was ik onder de indruk dat de westerse landen hun graan - en dus ook het tarwebrood -  'opdrongen' aan ontwikkelingslanden, die vervolgens hun eigen voedsel niet meer verbouwen, maar het 'moderne' voedsel moeten importeren. Ergens ben ik het boekje kwijt geraakt, onlangs kreeg ik het van 'Leo van De Terp', ik ben het opnieuw gaan lezen en ik ben verbaasd: jee, waarom hebben we niet enkele zinnen hierover opgenomen in ons nieuwe boek Oude granen, nieuw brood. Dat ga ik goedmaken, door nu alsnog dit rapport te beschrijven. 

 

DE VIJF FAMILIES DIE IN 1981

87% van de graanmarkt in handen hadden, zijn: 

  • Cargill, goed voor 25% van de wereldgraanhandel. Het bedrijf is in handen van de families Cargill en MacMillan.
  • Continental Grain, goed voor 25% van de wereldgraanhandel. Dit bedrijf is in handen van de familie Fribourg.
  • Louis-Dreyfus beheerst 10% van de graanhandel, en is eigendom van de familie met dezelfde naam.
  • André-Garnac bezit een marktaandeel van rond de 7%, het bedrijf is eigendom van de familie André en in kleine mate van de familie Hediger.
  • Bunge beheerst naar schatting 20% van de graanmarkt. Bunge is in veel bedrijfsnamen terug te vinden, zoals in Bunge y Born, Bunge, Bunge Company, Koninklijke Bunge, Bunge Corporation. Zij behoren allen tot het imperium van de familie Bunge en in mindere mate van de families Born en Hirsch. inhoud

We kunnen deze families gemakkelijk onthouden door aan abcd te denken: André, Bunge, Cargill en Continental en Dreyfus.

De rest van de markt is versplinterd. Toepfer in West-Duitsland, Ferruzi in Italië, de handelshuizen Marubeni, Mitsui en Mitsubishi in Japan, en Archer-Daniels-Midland Corn Products Corporation Inernational en Central Soya uit de V.S. 'spelen allen op hun manier nog een korrel mee in de graanhandel'. 

 

 

OVER GRAAN, IN HET KORT

Graan is een groep van vruchten van eetbare grassoorten, zoals tarwe, mais, rogge, rijst, gierst, gerst, sorghum, haver. In dit boek - handelend over handel - gaat het ook vaak over soja. Soja is geen graanplant, maar een peulvrucht. 
Tarwe is het basisvoedsel voor de helft van de wereldbevolking. In sommige landen eet men overwegend rijst. 
Tarwe werd vroeger als pap gekookt, sinds de uitvinding van malen bakken we er brood van. Maar het meeste graan 'konsumeren wij in West-Europa door het eten van vlees en eieren. De enorme toename in de vraag naar vlees heeft veroorzaakt dat de slachtdieren niet rustig kunnen grazen, maar dat ze gevoederd worden met granen'. (zie ook mijn leeservaring van Dan Barber, The Third Plate). Mengvoeders, bestaande uit verschillende graansoorten, verhogen de smaak van het vlees. 'Pluimvee, en ander slachtvee eten steeds meer graan. De hele dag zitten ze in hokken graan te eten om mooi vet en rond te worden. Om 1 kilo vlees te krijgen voedert men het vee 8 kilo graan. Met een lapje vlees van 125 gram konsumeren we dus eigenlijk 1 kilo graan.'
Granen en industrialisatie gingen hand in hand. In plaats van eigen zaden te zaaien gingen de boeren overal zaden kopen van zaadmaatschappijen; gecombineerd met kunstmest en bestrijdingsmiddelen zorgde dit voor hoge opbrengsten. In Mexico werd bv de 'wondertarwe' ontwikkeld als middel tegen honger. Inderdaad: deze tarwe brengt meer op, maar er is ook meer water voor nodig, meer kunstmest, meer bestrijdingsmiddelen en meer mechaniese middelen zoals traktoren en oogstmachines. De 'wondertarwe' is dus meer een ekonomies wonder voor de grote ondernemingen die die machines en chemiese middelen maken

DE INTERNATIONALE GRAANHANDEL, VERDEELD OVER PERIODEN 

a. De landbouwsamenleving, tot circa 1500

Het karakter van de samenleing destijds wordt het best omschreven met de term 'zelfvoorziening!. Zonder mechaniese hulpmiddelen moest alle benodigide voedsel, voor zowel mens als dier, door het land voortgebracht worden. Meer produceren had geen enkele zin, want het kon toch niet vervoerd worden. ..
Het graan werd door de gemeenschap verbouwd. Hiervan leefden de boeren, de landeigenaren, de dieren. Deze laatsten leverden dan op hun beurt weer het vlees, de melk, de huiden enz. 
Er werd hooguit handel in graan gedreven bij misoogst of als een gebied struktureel niet in eigen behoeften kon voorzien

 

b. De aarzelende omslag 1500-1845

De stad werd belangrijker dan het landgoed. Stedelingen kochten voedsel, plattelanders kochten produkten die de stedelingen produceerden. 
In de zestiende eeuw was het vooral Nederland dat een belangrijke rol speelde bij de graanhandel. Dit was voornamelijk te danken aan de gunstige ligging tussen de grootste graanproducent (de Baltische landen) en de grootste graanconsument (de landen rond de Middellandse Zee). Er kwamen steeds grotere en betere schepen. Daarnaast groeide de behoefte aan kapitaal. Joden (soms) en Lombarden (vaker) waren bereid tegen rente geld te lenen. 
De arbeidsdeling werd regionaal in plaats van lokaal, hetgeen betekende dat de stroom van goederen steeds grotere vorm aannam. Er kwam een soort ondernemende klasse - die behoefte had aan vrijhandel - terwijl de boerenklasse juist behoefte had aan protectionisme tegen bijvoorbeeld het graan uit de Oekraïne en de Balkan. Daar waren de landerijen namelijk veel groter, dus daar kon goedkoper geproduceerd worden. 

 

c. Periode van stormachtige ontwikkeling 1845-1914

Steeds meer mensen trokken van het platteland naar de stad. De boeren voerden mechanisatie in en konden dit doen omdat het lenen van geld eenvoudiger werd. De opbrengsten stegen, deels door het gebruik van machines, maar ook door het gebruik van kunstmest en door verbetering van de gewassen. Wie geen werk meer had in de landbouw, trok naar de stad of ging emigeren naar de 'nieuwe wereld'. Italianen, Ieren, Zwitsers, Duitsers en anderen begonnen opnieuw in Latijns Amerika, hoopten op een stuk land. Maar al het land daar was al in bezit van een kleine elite. Zelfs de pampa, de uitgestrekte Argentijnse vlakten, was in handen van grootgrondbezitters.  (immigratie Argentinië: 1857-1862 33.000, 1862-1868 94.000, 1869-1874 313.000). Het vervoer van personen en goederen op grote schaal was mogelijk door de snelle ontwikkeling van transportmiddelen als trein, scheepvaart, het graven van kanalen als het Suez-kanaal (1873) en het Panamakanaal en door de verbetering van de kommunikatie door de uitvinding van de telegraaf. 
Omdat de bevolking steeg kwam er meer vraag naar voedsel, daarnaast vereiste de industrie steeds meer grondstoffen en steeds meer verschillende. 
De productie van graan vond nu - behalve in Oekraïne en de Balkan - ook plaats in de V.S. en in Argentinië. In de 'oude wereld' zoals bij ons werd geproduceerd door kleine keuterboeren, die hooguit in koöperaties samenwerkten. In de 'nieuwe wereld' was er overvloed aan land en gebrek aan mensen, dus hier was de oplossing: grote landerijen die machinaal bewerkt werden. IN DEZE PERIODE WERD OOK DE GRAANHANDEL LONEND. Het afschaffen van de 'corn-laws' in Engeland in 1846 en in Nederland in 1847 maakte de beschermende maatregelen tegen de buitenlandse graanhandel ongedaan. Bedoeling was dat daardoor de prijs van het graan zou zakken (door goedkope import) waardoor de kosten voor het levensonderhoud zouden zakken en de lonen van de arbeid(st)ers omlaag konden gaan. De handel in graan werd lukratief: door de telegraaf konden de handelaren weten waar het graan het goedkoopst was en door de snellere schepen en kortere vaarwegen kon het daarheen gebracht worden waar het 't meeste opbracht. Bijn alle grote graanhandelaren, die verderop (in dit boek) behandeld worden, begonnen hun lukratieve bezigheden in dit tijdvak. De handel in graan nam, evenals de produktie, grote vormen aan. Al in 1848 werd de Chicago Board of Trade opgezet. Tot op heden bepaalt deze instantie, die gedomineerd wordt door de graanhandelaren zelf, de prijs voor graan op de wereldmarkt.  
Enkele cijfers:
Lengte spoorwegen over de wereld 1850 24.000 mijl; 1950 770.000 mijl
Groei wereldbevolking: 1750 750 miljoen; 1950 2485 miljoen
Tonnage vrachtschepen (x1000 ton): 1850 9100 zeilschepen, 280 stoomschepen; 1880 13.870 zeilschepen, 4400 stoomschepen; 1950 720 zeilschepen, 84.580 stoomschepen
Graanproductie in de V.S. in hectare 1860 6.235.500, 1910 18.532.200

Enkele trends in de Amerikaanse landbouw 
Boerenbevolking (in procenten): 1890 42, 1970 5
Gebruik van kunstmest (x 1000 ton): 1850 53, 1970 39.591
Gebruik machines (x 1000): Traktoren 1910 1, 1970 4790; Combines 1910 1, 1970 850

 

d. Overleving van de sterksten 1915-1945

 De sterke groei van de productie van vooral industriële goederen kon niet meer bijgehouden worden door de vraag. De hele wereld was in bezit genomen door kapitalistiese landen (over de verdeling van de wereld tussen die landen ging W.O.1). Bedrijven gingen over de kop, massale werkeloosheid, krisis van de jaren 30, daling van koopkracht enzovoort. Een neergaande spiraal zette zich in, in industrie en in de graanhandel. Alleen de sterksten konden zich staande houden. Ze konden voormalige konkurrenten overnemen. De meeste graanhandelaren breidden hun belangen uit naar andere kontinenten of naar aanverwante bedrijfstakken in de voedselverwerkende industrie, waarbij Bunge voorop liep. Verder had de Russiese Revolutie gevolgen voor de graanhandel. Door het opbreken van het grootgrondbezit daalde de opbrengsten. De graanschuur van Europa kon zijn positie niet handhaven, met als gevolgd dat de positie van de V.S. en Argentinië relatief versterkt werd. Verschillende landen probeerden regulerend op te treden door exportbepalingen (Canadian Wheat Baord, 1935 en Comición Reguladora, Argentinië, 1933, International Wheat Agreement, 1933)  maar de graanhandelaren en de door hen gewenste vrijhandel waren aan de winnende hand. Vanwege het opkomende fascisme in Europa verplaatsten veel graanhandelbedrijven hun hoofdkwartier naar de V.S. Alleen Louis-Dreyfus ging na W.O.II terug naar Parijs, de rest bleef in de V.S.  

 

e. De overheid speelt de baas 1945-1972

De overheid is in dit geval de nooramerikaanse overheid omdat de meeste grote graanhandelaren zich hier gevestigd hadden en omdat de V.S. de grootste graanproducent ter wereld was geworden. Ik citeer de brochure: De angst was groot dat het vernietigde Europa gevoelig zou kunnen zijn voor 'linkse ideeën'. Snelle wederopbouw was dus geboden. De oplossing van de V.S. was de UNRA (United Nations Relief and Rehabilitation Association), even later opgevolgd door het welbekende 'Marshallhulp plan'. Deze laatste bestond behalve uit hulp in de vorm van leningen en/of schenkingen ook uit voedselhulp aan de uitehongerde volkeren, niet alleen in Europa maar ook in Aziatische landen. 
De hoeveelheden geproduceerd graan waren enorm, door schaalvergroting, verbeterde produktietechnieken, veredeling van gewassen, bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Gevolg van de Amerikaanse hulp: in die landen die de hulp ontvingen, werd tevens een vraag gecreëerd naar Amerikaans graan (evenals naar de Amerikaanse 'manier van grootschalig landbouw beoefenen). In Europa kwam de graanproductie weer op gang. De aandacht werd verlegd naar het Oostblok, Azië, Afrika en Latijns Amerika, waar de mogelijkheden bijna onbeperkt waren. Er werden drie 'regelingen ' getroffen door de Amerikaanse overheid om de afzet te verhogen en om het graan tot politiek wapen te maken. Het PL 480, het Barter-programm en Commodity Credit Corporation. 

Public Law 480 werd in 1954 aangenomen. Hoofddoel was het ontwikkelen van toekomstige, commerciële markten voor Amerikaanse graanexporten en het dumpen van graanoverschotten. Het humanitaire aspekt werd pas later toegevoegd en kreeg de naam Food for Peace. De Amerikaanse overheid verstrekte lange termijn kredieten tegen lage rentes, waarvoor door het ontvangende land Amerikaanse landbouwprodukten gekocht moesten worden. De samenwerking tussen het Amerikaanse ministerie van landbouw en de graanmultinationals 'was roerend. De markten werd opengebroken door het veranderen van eetgewoonten van mensen of het stimuleren van veefokkerijen. Dieren eten ook graan en hoe.' Door scherp konkurrerende prijzen van het graan werd de lokale markt ondermijnd, zodat de afhankelijkheid steeds groter werd. (en dat was uiteraard de bedoeling van PL 480). Het 'hulpprogramma' was wel afhankelijk van of de regering 'in de smaak viel' bij Amerika. President Allende in Chili werd in 1974 gekonfronteerd met een graanembargo, terwijl Pinochet in 1975 52 miljoen U.S. dollar aan krediet ontving en in 1976 55 miljoen dollar. 

Barter-programm. Hiermee was het mogelijk om graan te ruilen tegen strategiese materialen. In de praktijk werd het programma steeds meer gebruikt om overzeese operaties van het ministerie van defensie te bekostigen. Pas in 1975, toen de anti-oorlogsstemming op zijn hoogtepunt was in de V.S., werd door het Congres een kritiese blik geworpen op de hulpprogramma's. Het hoogtepunt van beide programma's was toen echter al achter de rug, zie het statistiekje hiernaast. 

Commodity Credit Corporation (ook wel CCC genoemd). Hiermee ondersteunde het Amerikaanse ministerie van landbouw het inkomen van de boeren tot een bepaald nivo. Aangezien de produktie van graan te hoog was in de 50-er en 60-er jaren waren de wereldmarktprijzen zeer laag. Lager als het gesubsidieerde Amerikaanse nivo, zodat de Amerikaanse overheid zich tevens genoodzaakt zag een exportsubsidie te verstrekken aan de 5 grote graanhandelaren die de Amerikaanse export beheersten. Als de prijzen beneden een bepaald nivo kwamen, konden de boeren rechtstreeks aan het CCC verkopen. Hierdoor werd de overheid eigenaar van grote hoeveelheden graan. Ook hier was een slaatje uit te slaan door de graanmulti's. Zij immers beschikten over de voor vervoer en opslag benodigde faciliteiten. Treinen, silo's en graanelevatoren werden het hele jaar gepacht van Bunge, Cargill, Continental, André of Louis-Dreyfus. 

Ook in Argentinië kwam de export in handen van de overheid. In 1946 nationaliseerde Juan Perron de graanhandel. Uit de opbrengsten werd de industrialisatie gefinancierd. Bunge (y Born S.A.) breidde haar belangen uit in allerlei industriële aktiviteiten. 

Graangiganten begonnen hun investeringen te spreiden, zowel om opbrengsten uit graan te herinvesteren als om niet afhankelijk te zijn van overhden. Ze kwamen terecht in aanverwante bedrijfstakken, zoals visverwerkende fabriken met een komplete eigen vissersvloot, kuikenfokkerijen, sojabonenverwerkende industrieën enz. Daarbij zorgde de snel stijgende welvaart in het westen voor een toenemende vraag naar vlees waarmee dus een veelvoud aan graan kon afgezet worden als veevoer. 

 

f. Diversifikatie 1972-nu (dit rapport is van 1981)

De vraag naar graan was gestegen ten opzichte van het aanbod. De winsten van de graanhandelaren namen duizelingwekkende hoogte aan. Deze winsten moesten weer geïnvesteerd worden. Vandaar dat na 1972 de graanhandelaren op allerlei gebieden aankopen deden, als het maar winst gaf. Van hotelketens tot staankolenmijnen kwamen in hanbden van de graanmultinationals. Nu werd dus ook buiten de voedselbranche geïnvesteerd. 

 

DE WERKING VAN DE GRAANHANDEL

Ik citeer:
Niet iedereen verbouwt zijn eigen graan, dat is allang niet meer haalbaar. Maar toch is de opkomst van de wereldgraanhandel iets van de laatste tientallen jaren. De V.S. heeft als grootste tarweprodusent een intensieve marktverovering gemaakt na de tweede Wereldoorlog. Oceanië, Latijns-Amerika, Afrika, Europa en groet delen van Azië (Zuid-Korea, Japan, Formosa, Filippijnen) hebben geleerd van de V.S. hoe "lekker" en "westers" dat wittebrood wel niet is. We kunnen dus rustig stellen dat de wereldgraanhandel een kunstmatig gekrejeerde wereldhandel is. De meeste Derde Wereld landen en de West-Europese landen waren altijd prima in staat in hun eigen voedselbehoefte te voorzien. Maar omdat bewerkstelligd is dat de Nederlandse landbouwgrond één groot weiland is geworden en de meeste landbouwgronden in de Derde Wereld produkten verbouwen voor de export, is er nu wel degelijk grote behoefte aan het Noordamerikaanse, Australiese en Franse en Argentijnse graan. 
(In 1981) verdienen de grote graan-ondernemingen aan elke stap van de handel, omdat alle materiële stappen via hun (vervoers) middelen geschiedt. Binnenlandse markten van graanproducerende landen worden ook beheerst door de graan-giganten: niet alleen de handel tussen boer en fabriek, maar ook de verdere verwerking van het graan. In de importerende landen bezitten de graan-giganten ook hun eigen vervoersnet, siloos, maalderijen en meelfabrieken

 

DE GRAANHANDEL OP DE TERMIJNMARKT

In het westerse ekonomiese sisteem geldt de wet van vraag en aanbod: het vrije marktmechanisme. Wie op de vrije markt handelt loopt de kans winst of verlies te maken. Natuurlijk wil men het risiko om winst te maken zo groot mogelijk maken en het risiko op verlies zo klein mogelijk. Voor handelaren is het dus belangrijk altijd de goederen te kunnen leveren, te kunnen verkopen ook al heb je ze nog niet in handen. Omdat de vraag sterk kan toenemen, wil je als handelaar ingedekt zijn tegen te grote prijsschommelingen, je koopt derhalve al goederen op de termijnmarkt. 
De goederentermijnmarkt is een kunstmatige markt: er worden geen echte goederen verhandeld, maar er worden goederen ingekocht en verkocht op een later tijdstip in de toekomst. 
Op een gewone markt ga je met je goederen of je geld heen om respektievelijk ze te verkopen of in te kopen. Op de termijnmarkt neem je alleen geld mee, want de goederen worden pas op een later tijdstip in de toekomst geleverd: ingeval van graan wordt het graan reeds verkocht en ingekocht voor het geoogst is. 
Omdat de werkelijke vraag en aanbod niet maanden van te voren bekend is, (de oogsten kunnen mee of tegenvallen), zijn er mensen genoeg die hopen veel geld te verdienen door het inkopoen op de termijnmarkt en het ingekochte weer van de hand te doen met winst, voordat de goederen geleverd worden. 
Op de termijnmarkt treffen we dus handelaren aan en speculanten. De eersten willen zich indekken tegen prijsschommelingen en de tweeden willen profiteren van die prijsschommelingen. De eersten zijn wel degelijk geïnteresseerd in het te leveren produkt. De speculanten willen alleen maar winst. 
Voor het graan wordt de prijs sinds 1848 bepaald door het 'Chicago board of Trade' in Chicago in de V.S. Daar wordt elke dag de prijs van het graan bepaald door het afstemmen van de vraag en het aanbod op elkaar op tijdstippen in de toekomst.
Bv. op 20 mei 1981 kon je graan kopen dat in september geoogst zou worden voor 4,12 Am. dollar 'per bushel'. 25 mei was dit 4,21. Op 15 juni 4,27. Je kunt dus profijt trekken van de prijsverschillen op de termijnmarkt door goederen in te kopen en - voor levering - voor een hogere prijs van de hand te doen. Of door ze te verkopen, te hopen dat de prijs zal dalen en dan de benodigde partij alsnog tegen lagere prijs te kopen. Een ander prijsmechanisme is 'hedging'. Hiermee kunnen handelaren hun risiko's inperken. spotprent
Er wordt dus op de termijnmarkt veel verhandeld, zonder dat bekend is wat de werkelijke oogst is. Het is een fiktieve markt van vraag en aanbod. Door grote kontrakten stijgt de prijs meestal omdat er plotseling veel minder graan voorhanden is op de markt. Zo leidde de grote graantransaktie aan de U.S.S.R. in 1972 tot een enorme stijging van de graanprijzen die de konsumenten letterlijk en figuurlijk op hun brood kregen. Terwijl er geen echt tekort was. 
De termijnhandel veroorzaakt dus fiktieve overschotten die de prijs drukken en fiktieve tekorten die de prijs opjagen. Wie grote partijen kan verhandelen, en dat zijn dus de graan-giganten, die manipuleren de prijs in hun voordeel. De boer en de konsument zijn meestal de pineut. De spekulanten en de handelaren rijker
Het vrije-markt-mechanisme is dus even fiktief als de kontrakten op termijn. Als op één dag alle kontrakten ten uitvoer moesten worden gebracht die op die dag verhandeld waren, dan zou blijken dat er meer verkocht was dan dat er graan voorhanden was. 

Niet al het graan wordt verkocht via de graanbeursen op de termijnmarkt: veel graan wordt rechtstreeks op kontrakt-basis verbouwd door de boeren, om zo aan het benodigde krediet te komen. De graan-giganten vervoeren het graan rechtstreeks naar hun fabrieken en maalderijen

 

HET SAMENSPEL VAN FAMILIES EN BEDRIJVEN

Wat hebben families nu te maken met graanhandel? Waarom is de graanhandel in handen van families? 
Terug in de geschiedenis:de graan-giganten zijn begonnen als kleine handelaren of makelaars. 
Zo lang het graan verbouwd werd naast de bakkerij, was er geen handelaar nodig. Maar in West-Europa was een toenemende behoefte ontstaan naar meer graan dan dat er verbouwd werd. En voor het opkopen van graan in andere landen en deze weer verkopen in landen en gebieden waar het nodig was, waren wél tussen personen nodig die het regelden, vervoerden etc. 
De Rooms-Katholieke kerk veroordeelde handel om de handel, om geld. 
Joden was het niet toegestaan om hoge ambtelijke posities te verwerven, evenmin was het hun vaak verboden veel land in bezit te hebben. Zij behoorden tot de randgroepen van de samenlevingen. Ze mochten wel in de handel. Zo begonnen Leopold Louis-Dreyfus en Simon Fribourg (Continental Grain) als joodse handelaars.
Georges André - Plynouth Broederschap, een streng Calvinistiese Sekte - en Johann Peter Gottlieb Bunge - Doopsgezind - hadden een andere houding tav handel. Je moest op Aarde je talenten aanwenden om zo rijk mogelijk te worden. 
Daarbij komen de families Bunge, Fribourg, Louis-Dreyfus en André uit kleine dorpjes op het platteland van respectievelijk Zweden, Frankrijk, Frankrijk, Zwitserland. De komst van de stamvaders van deze familiebedrijven naar de steden waar de handel bloeide betekende voor hen een totaal nieuw gebied. Hun nieuwe ideejen bleken winstgevende ideejen te zijn
Graan is graan, of het nu Bunge graan is, of Dreyfus graan. Alle bedrijven kopen het in dezelfde landen in, bij dezelfde boeren. Ze verkopen het aan dezelfde landen en bedrijven. Het is dus zaak ervoor te zorgen dat de kontakten en ervaringen in kleine kring blijven. 
De beste garantie voor dit alles in kleine kring te houden is slechts familie erbij te betrekken. Geheimhouding over je kontrakten is belangrijk. Het aantal ingewijden moet dus minimaal zijn en blindelings te vertrouwen zijn. 
Mocht de familie niet meer over voldoende kapabele mensen beschikken om het bedrijf verder te runnen, dan probeert men vaak aangetrouwde familieleden erbij te betrokken. Zo verliep het bij Bunge, Fribourg en Cargill. 
Een tekort aan familie-kapitaal om de belangen uit te breiden als daartoe gelegenheid is, wordt door de families meestal opgelost middels een verbond met een andere familie. Zo raakten de families Hirsch en Born betrokken bij Bunge, en de familie McMillan bij Cargill. 
Een tijdelijk kapitaaltekort bij Continental Grain werd in de twintiger jaren opgelost door een tijdelijke alliantie met de familie Goldschmidt. 

Een andere mogelijkheid om aan nieuw kapitaal te komen is om over te gaan van een strikte privé-onderneming naar een publiekrechtelijke onderneming door het uitgeven van aandelen op de beurs. Dan komt de bedrijfsvoering onder kontrole van aandeelhouders en overheidsinstanties. 
Bedrijfsgegevens moeten dan prijsgegeven worden, evenals handelsgegevens. Cook was zo'n bedrijf dat daartoe overging, en de overige graan-giganten hebben dat nooit vergeven, omdat zo belangrijke handelsgegevens naar buiten lekte. Hety was derhalve ook niet zo verwonderlijk dat Cook de nek omgedraaid werd door miskontrakten op basis van onjuiste informatie. 

Nieuwe graanhandelaren maken erg weinig kans, als je kijkt naar wat er met Cook gebeurd is. De mark is verdeeld onder de graan-giganten, indringers worden niet geduld. Omdat 8 families, middels hun 5 bedrijven, 90% van de wereldgraanhandel beheersen, wil dit rapport deze families nauwkeurig bestuderen. 

 

BUNGE

 De Bunges komen oorspronkelijk uit Gøtland in Zweden. In de tijd van de Zweedse belangenuitbreiding rond de Oostzee onder koning Gustav, verspreidde de Bunges zich over Estland en Duitsland. De Estlandse tak bracht academici en juristen voort; de Duitse tak bracht meer kerkelijke intellectuelen voort. Uit de Duitse tak onstond de Hollandse tak, welke in de handel ging en zich verspreidde over de hele wereld. Dit verhaal gaat over deze Hollandse tak, die een wereld-omspannende fuik gevlochten heeft van Bunge-bedrijven en Bunge-belangen. De bunge-bedrijven zijn financieel zelfstandige bedrijven en konserns, maar twee bindingen duiden op nauwe samenwerking: a. familieleden spelen een sleutelrol in de eigendomsstruktuur en in de leiden EN de meeste konsern handelen voornamelijk in 1 produkt: graan.P1250523
1818 De naar Amsterdam verhuisde Johann Peter Gottlieb richt Bunge & Co op; het handelt in koloniale waren zoals huiden, specerijen enz, afkomstig uit de Nederlandse koloniën. Zoon Julius neemt het toezicht over de Amsterdamse vestiging over, zoon Carl Gustav begint in Antwerpen een vestiging Bunge S.A. (Societé Anonyme).  
1885 'Vrijstaat Kongo' wordt opgericht als persoonlijk eigendom van de Belgische koning Leopold II. De 'thuisgebleven' zoon Bunge is een persoonlijk vriend van Leopold en verhandelt koloniale waren uit Belgies Kongo. 
1884 Vanut Antwerpen vertrekt zoon Ernst Anton naar Argentinië, trouwt daar en zet met zijn zwager - Jorge Born - Bunge y Born op in Buenos Aires. Eerst handelen ze nog in huiden en jute (uit India). Maar: in toenemende mate worden de uitgestrekte pampa's in Argentinië omgezet in grote landbouwbedrijven. De gronden waren in het bezit van een kleine elite, die het land verpachtte aan immigranten. Graan werd een belangrijk gewas. Zoals al hierboven gezegd: West-Europa had goedkope landbouwprodukten nodig. Zo werd graan geïmporteerd uit Argentinië en India en West-Europa investeerde (rijk geworden door de koloniale handel) in de industrie. 
Bunge y Born zagen grote mogelijkheden. Jute importeerden ze al, hierin kon het graan vervoerd worden dat de Bunges kochtten en - via hun Europese familieleden - verhandelden op de Europese markt. 
1897 Omdat de enorme uitbreiding van de Bunge y Born belangen niet gelijk opliep met het kunnen investeren van nieuw kapitaal haalden de partners Alfredo Hirsch erbij. 
1922 Bunge & Co in Amsterdam werd omgezet in N.V. Bunge's Handelsmaatschappij. Rond 1930 behoorde Bunge tot 1 van de grootste financiers in de graanhandel. Ze lieten het Bunge-pand zetten op de hoek Paleisstraat en Spuistraat. (In 1911 was al het landhuis Kareol gebouwd). 
1932 Bunge Corporation wordt opgezet in de Verenigde Staten, met tevens vestigingen in Canada en Australië. 
Sinds de 40-er jaren hebben de Argentijnse bunge-belangen zich verspreid in allerlei richtingen. Niet alleen graanverwerkende bedrijven zoals Molinos Rio de la Plata, ook Centenera (verpakkingen), Alba (verf), Sulfacid en Compania Quimica (chemie) werden opgezet of opgekocht. In Urugay schijnt de markt van landbouwpodukten vrijwel helemaal in handen te zijn van Bunge y Born Ltda Montevideo (volgens rapport 1981).
In Peru behartigt La Fabril S.A. de Bunge belangen. In 1943 en 1945 werden Monlinera Santa Rosa en Sidsur opgekocht, zodat Bunge nu (1981) daar 27% van de meelproduktie, 28% van de deegwarenproduktie en 24% van de koekjesmarkt in handen had. In plaats van het verwerken van peruaans graan wordt 99% van het gekonsumeerde graan geïmporteerd, vnl uit de V.S. Verder heeft Bunge belangen in de Peruaanse wol-industrie en mijnbouw, in een bank en een verzekeringsmaatschappij. Ook Copsa - een eetbare-oliënverwerkende fabriek is van Bunge. 
De Stille Heersers van het Graan eindigen dit Bunge hoofdstuk met een Argentijns gezegde: "Bunge levert de boer het krediet om het zaad te kopen, vertelt hem wat en wanneer te zaaien, koopt zijn oogst op en betaalt hem uit, en dan verkoopt Bunge hem het touw waarmee de boer zichzelf ophangt."

 

CARGILL

William D Cargill was een Schotse immigrant die rond 1830 naar de V.S. trok. Hij pakte alles aan waar geld mee te verdienen viel, ging zich uiteindelijk toeleggen op de landbouw.
In 1865 zette zoon William W. Cargill samen met twee broers een graanhandel op in IOWA. Het bedrijf bezat elevatoren en silo's in Iowa, Minnesota en Wisconsin. Ze gingen samenwerken met de spoorwegen. 
Zoon van William W - Wiliam S geheten - 'deed' aan wanbeheer en speculatie. Faillissement dreigde bij de recessie van 1906. Zus Edna trouwde gelukkig met John McMillan. Deze bracht kapitaal mee en had verstand van zakendoen. Er ontstond een uitgebreid netwerk van inkoopcentra's door de hele V.S. 
In 1929 waagden ze de sprong over de Atlantische Oceaan. In 1932 bezaten ze de grootste graanelevator van de wereld. Midden jaren dertig verhuisde Cargill naar Chicago. Vanwege meer overheidsingrijpen (strategisch belang van graan) ging Cargill zich tijdens de tweede wereldoorlog ook toeleggen op andere gebieden (vooral het bewerken van granen, het vervaardigen van olieën en het bouwen van tankers voor het leger). 
Na de oorlog bracht het Marshal plan geld in het laatje, doordat Cargill het graan kon leveren. 
Rond 1954 stond Europa weer aardig op eigen benen, maar toen waren er gelukkig de drie regelingen van de Amerikaanse overheid, de (al genoemde) Public Law 480, de CCC en het Barter-programma. In het kader van de Public Law 480 verkocht Cargill tussen 1954 en 1967 voor 1.572.968.000 Amerikaanse dollar aan granen en oliën, tussen 1969 en 1978 voor 629.462.000 Amerikaanse dollars. In het kader van CCC en Barter-programma verdiende Cargill 'bij' door te zorgen voor opslag van het door de overheid aangekochte graan, inkomsten tussen 1958 en 1968 waren hierdoor 76 miljoen Amerikaanse dollar. Een andere bron van inkomsten was het gebruik maken van de kennis van de markt. Ze konden bv CCC graan opkopen als ze verwachtten dat het graan duurder zou worden. In dat geval profiteerde Cargill dus van de subsidies en niet de boer of de overheid. 
Sinds 1929 zit Cargill dus ook in Europa. Ze vestigden zich in Genève, met dochters in Manilla, Tokyo, Panan, Buenos Aires, Amsterdam en Londen. 
Sind de zestiger jaren breidde Cargill haar activiteiten uit, deels om de winsten 'te gebruiken' en deels omdat de overheid zich toenemend met graan ging bemoeien. Cargill ging in voedselverwerkende industriën (Hens, Shaver Poultry Breeding Farms, soyabonenverwerkende industrie), vanaf 1970 ook naar andere gebieden, zoals bv Leslie Salt zoutmijn en zoutverkoop, MBPXL vleesverwerker, Summit National Holding Company verzekeringen, Aenco inc., afvalverwerking, Tennant en zonen metaalhandel en North Star Steel Company staalbewerking. 

 

ANDRÉ GARNAC

Aj, mijn voorvaderen de Calvinisten. Dit boekje is hard voor de Calvinisten:
De Calvinisten, volgelingen van de Geneefse Calvijn, ook een zwitser, werden verantwoordelijk gesteld voor het ontstaan van het kapitalisme in West-Europa. In tegenstelling tot andere kerkgenootschappen preekte Calvijn een hard leven van hard werken en het vergaren van wereldse, materiële bezittingen. Men moest God laten zien dat men hard gewerkt had, zijn talenten hard gebruikt had. Op die manier maakte men een kans op een beter plaats in Gods Koninkrijk. Prestaties op het gebied van de handel waren dus een hoog moreel goed voor de Andrés. Deze calvinistises levenswijze uitte zich niet alleen in een sterke prestatiedrift maar ook in een uiterst sobere leefwijze. Geld was er niet om te verkwanselen maar om vermeerderd te worden. Toen Georges André stierf in 1942, na jarenlang gekweld te zijn geweeest door rheuma, had hij nooit in een vliegtuig gevlogen of een eigen wagen gehad. Hij weigerde ook mediese hulp van specialisten, die zijn ziekte konden verlichten.
Nee, zo streng was mijn gereformeerde familie niet. Zeker, je moest je talenten gebruiken maar in de hemel was geen rangorde en in de hemel was (is) plaats voor iedereen, ongeacht hoe je geleefd had. 
De familie André behoorde tot een calvinistiese sekte, de Plymouth Bretheren (Plymouth Broederschap). 
Georges André vertrok in 1877 uit Sante Croix, een klein bergdorpje. Hij richtte in Nyon - dichtbij Lausanne - het bedrijf André op Hij kocht Russisch graan, dat in Marseille ontscheept werd en per trein naar Zwitersland verder ging. Toen het Argentijnse graan opkwam, kocht ook André dit graan op grote schaal in en verkocht het in Eruopa. 
Georges stierf in 1942, had nog nooit in een vliegtuig gezeten en bezat geen auto. (soberheid). Zijn zoons nemen het bedrijf over. Zoon Jean was een belangrijk activist van de Plymouth Broederschap. 
Missie en zendingswerk bracht het bedrijf veel kontakten in de hele wereld. Zending en handel gingen hand in hand. 
1937: voormalig Antwerpse medewerker Frederic Hediger, vertrekt naar de V.S. en richt daar GARNAC op met financiële steun van André. GARNAC importeerde lijnzaad uit Uruguay, India en Argentinië voor de verffabrieken in de V.S. Ze gaan ook graan inkopen in de V.S. voor André. Feitelijk bespeelde André de Latijnsamerikaanse en Afrikaanse en Europese markt met het Noordamerikaanse graan dat GARNAC voor hem inkocht. 
Tijdens WOII was Zwitersland neutraal. André kon hierdoor geen schepen charteren voor de graanhandel, bouwde daarom een eigen vloot. (In 1981 is 50% van de schepen die onder Zwitserse vlag varen, van André). 
Via hun dochter FINCO gaat het bedrijf allerlei handelswaar verhandelen. 
Het konglomeraat ANDRÉ-GARNAC is een mistig geval: hoe de samenwerking precies verloopt weten we niet. In ieder geval weten we dat dit familiebedrijf behoort tot de graangiganten. 

 

DREYFUS

1850 Leopold Louis Dreyfus had 12 oudere broers en maakte dus geen kans op de boerderij van zijn vader, in Sierentz, 8 mijl van Basel vandaan. Leopold koopt graan uit zijn geboortestreek en verhandelt het in Basel. Hij richt daar Louis-Dreyfus & Cie. op. 
Hij gaat handelen met het tsaristiese Rusland, legt contact met de Roemeense koning. Hij breidt niet alleen naar het oosten zijn graanbelangen uit, maar sticht ook een graanexportbedrijf in Argentinië. 
Eind negentiende eeuw komen zijn zonen Charles en Louis in aktie. Charles bemoeit zich met de graanhandel in Oost-Europa. Inmiddels waren overal wegen en spoorwegen aangelegd, zodat tot in de verste uithoeken handel gedreven kon worden. 
1905: Louis-Dreyfus gaat ook in de scheepvaart met het transportbedrijf Buries Markes Lt. in Londen. Twee jaar later wordt in New York een kantoor opgericht. 
In 1915 sterft de oprichter van het bedrijf op 81-jarige leeftijd. 
De contacten met Rusland blijven goed, ook na de octoberrevolutie in 1917. 
De beide zoons Louis en Charles sterven tussen de beide wereldoorlogen, hun zonen gan verder. 
WOII: Door de Duitse invasie in Frankrijk hevelen ze de zaken zoveel mogelijk over naar de Louis-Dreyfus-Corporation in de V.S.
Na de tweede wereldoorlog ging het bedrijf ook in de scheepsbouw, handig om een eigen transporttak te hebben. Daarnaast bleef dus de graantak. Er komt een derde tak bij, namelijk de 'financiële sector: de Banque Louis-Dreyfus & Cie S.A. in Parijs. Daar komt later de dochter bij: Banque Hypothécaire Européenne in Parijs. 

 

CONTINENTAL GRAIN

1813 De familie Fribourg vertrekt uit Metz en vestigt zich in Arlon, België. Hier wordt door Simon Fribourg een graanmakelaarskantoor opgericht.  
1848 Zoon Michel Fribourg vertrekt met enkele zakken goud naar Besarabie (nu Noord Turkije) en koopt daar voor klanten tarwe in. 
1870 De Frans-Pruisische oorlog eindigt. Zoon Arthur Fribourg heeft aan beide kanten goede klanten. Met de winsten zet hij diverse bedrijven op, o.a. meelfabrieken in België en Luxemburg. 
rond 1900 richten de zonen René en Jules Fribourg Frères op in Antwerpen, als graanmakelaardij. 
1914 De Duitsers vallen België binnen, de (joodse) Fribourgs vluchten naar Londen. Ze speculeren met goedkoop ingekocht graan uit Australië. Door de pro-Duitse houding stond Bunge op de zwarte lijst en verspeelde haar Russische belangen. Hier sprongen de Fribourgs op in. 
1919 in Antwerpen wordt de Compagnie Continentale d'Importation opgericht. De twee broers Goldschmidt - ook joodse graanmakelaars - springen bij. Rond 1924 worden ze weer uitgekocht. 
1921 in Parijs wordt de Cie. Continentale d'Importation opgericht en er ontstaan vestigingen elders in Europa: Rotterdam, Zurich, Boekarest, Genua, Napels, Madrid. 
1922 De positite van de V.S. als graanproducent wordt steeds sterker, dus de Fribourgs richten in Chicago Continental Grain Co. op.
1940 De Fribourgs moeten opnieuw vluchten voor de Duitsers. De Fribourgs zijn gedwongen hun handel vanuit Amerika voort te zetten. 
1946 De Fribourgs ontplooien zich op andere continenten, bv in Argentinië waar de regering Peron Bunge en Louis-Dreyfus aanpakt vanwege 'staatsondermijnende' activiteiten.Ook de handel met Afrika en Rusland neemt ongekende vormen aan. 
1966 In de jaren zestig wordt in andere takken dan graan geïnvesteerd: scheepvaart en - 1970 - overname van Quaker Oats. Hiermee kan Fribourg een nieuwe markt binnendringen, namelijk die van de soyabonen waar gigantische winsten mee worden behaald. 
1974 in Genève komt de nieuwe vestiging van Continental. Het Europese hoofdkwartier in Parijs verhuist naar Genève. 
Het boek: Recente gegevens over Continental Grain zijn bijna niet voorhanden, de Fribourgs doen er alles voor om buiten de publiciteit te blijven

 

COOK

De familie Cook uit Memphis was al ver voor W.O. II zeer actief in de katoenhandel, o.a. met de USSR. Na de tweede wereldoorlog werd behalve katoen ook graan geleverd. Inmiddels zette zoon Edward 'Ned' Cook het bedrijf voort. Hij had gestudeerd aan de Yale University. Onder zijn leiding wordt in de jaren 60 besloten om een gedeelte van de aandelen van de Cook familie op de beurs te verkopen om meer kapitaal ter beschikking te hebben. In 1969 gaat Cook in hout en multiplex door de fuseren met E.L. Bruce Co. Cook fuseert ook met Riverside Industries, een bedrijf van graanproducten en chemikaliën voor de landbouw. Doordat de helft van de aandelen van Cook Industries openlijk verhandeld werden, werd het bedrijf een buitenstaander in de internationale graanhandel, die door familiebedrijven werd gedomineerd. Cook moest - vanwege de beursgang - openheid van zaken geven voor de Security Exchange Commission en dit zinde de andere graanmultinationals met hun gesloten structuur dus in het geheel niet. 
Cook Industries behoorde in de zeventiger jaren tot de drie grootste graanondernemingen in de Verenigde Staten. Het werd in 1972 zo ongeveer het bedrijf van het jaar, maar het is ook het enige bedrijf dat binnen 10 jaar weer uit de graanhandel verdween: in 1977 sloot Cook nog verkoopcontracten af voor soya die het niet had. De prijs van soya steeg 'om onverklaarbare redenen'en Cook moest haar graan- en soyabelangen verkopen. De graanbedrijven gingen naar Mitsui (Japans multinational nr 1) en de soyatak ging naar Bunge Co. Einde Cook. Ons boek noemt dit hoofdstuk: Cook: een koekje van eigen deeg. 

 

Nog enkele belangrijke familiebedrijven in de graan handel tot 1981 (toen dit boek verscheen):
Alfred C. Toepfer (agrobusiness, graanhandel, graanelevatoren in V.S., verhandelen van goederen uit Oost-Duitsland, soyahandel)
Serafino Ferruzzi (onafhankelijke graanhandelaar, Milaan, bezitter van grond in Amerika en van farms in Argentinië en North Carolina, bezitter van één van de gottste graanelevatoren aan de monding van de Mississipi, nl de Mississipi River Grain Elevator Company)
Isaac Friedlander (vestigde zich als duitse jood in 1849 in San Fransisco, maakte zijn eerste fortuin door meel aan gouddelvers te verkopen. Hij ging in 1877 bankroet en stierf enkele jaren later arm.)
Joseph Leuter (kocht als 28 jarige Harvard student met graan van zijn vader - immigrant en mijionair Levi Leiter - graan op de termijnmarkt. Dit ging even goed, maar toen in juni 1897 een grote oogst werd aangekondigd en de prijs kelderde, liep Joseph een schuld op van 10 miljoen Amerikaanse Dollar. Pa betaalde en zoonlief wijdde zich toen maar weer aan de studie.)

Vier families in Minneapolis hebben tot op heden - 1981 dus - belangrijke belangen in het graangebeuren:
Familie Cargill (al behandeld)
Familie Washburn (trok in 1839 van de Oostkust naar Wisconsin, maakte fortuin in mijnbouw, landbouw, hout, openden in 1866 een meelfabriek, voerden in 1871 het - in Hongarije uitgevonden nieuwe walsenmaalsysteem - in en konden nu allerlei soorten meel malen)
Familie Pillsbury  had in 1872 een meerderheidsbelang in een meelfabriek, had ook belangen in de graanhandel en de spoorwegen.
Familie Peavey. William Peavey verwierf faam als 'Graanelevatorkoning'. In 1865 verplaatste hij zijn hoofdkwartier naar Minneapolis. In 1866 bezat hij één van de grootste graanterminals welke hij voor 3,5 miljoen amerikaanse dollars had laten bouwen. In 1899 liet hij voor het eerste betonnen siloos bouwen. Deze waren veiliger, beter, steviger dan de houten siloos. Ze konden ook veel groter gemaakt worden. Bovenal waren ze nog eens een stuk goedkoper. In 1901 stierf de oude William. Zijn nakomelingen bouwden in 1906 50 graanelevatoren langs de 'Canadian - Pacific'- spoorweg. 

 

OVER HONGER, HANDEL EN GRAANachterkant

is het laatste hoofdstuk van dit boek. Wat is de essentie van de handel in landbouwproducten? De voedselvoorziening? Of de winst, die ermee te behalen valt? Dit laatste dus. 
Landen die eerst zelfstandig waren in hun voedselvoorziening, worden onder de druk van 'westerse hulp' gedwongen om 'naar westers model' mee te draaien in de wereldhandel, door landbouwprodukten te verbouwen die geschikt zijn voor export naar het Westen. Peru bijvoorbeeld verbouwde altijd zijn eigen graan, maar in het Peru van 1981 word 99% van het benodigde graan geïmporteerd en verwerkt door de grote graanondernemingen.
Landen worden door voedselhulp van het Westen afhankelijk gemaakt van graanimporten, zo worden voor de graangiganten en de graan-exporterende landen voortdurend nieuwe markten geopend
Duizenden kiloos, tonnen graan en ander voedsel liggen opgeslagen omdat ze geld waard zijn, omdat er vraag naar is, omdat het aanbod kunstmatig klein gehouden word om de prijs hoog te houden. Dat is de waanzin van de graanhandel, de waanzin van het 'vrije marktsisteem'. Tonnen graan opgeslagen, duizenden stervan dagelijks van de honger. 
In de Derde Wereld worden geen voedselgewassen verbouwd (voor eigen voedselvoorziening) maar handelsgewassen (als koffie, thee, rubber, cacao, sisal, katoen, bloemen, suiker.
De wereldvoedselverbouwing is ernstig verstoord geraakt door de profijtelijke aspekten van de wereldhandel. 
Een ander aspekt van de graanhandel nu (1981): graan en vlees: de veevoederindustrie. In het Westen is er een enorme vraag naar vlees, mooi lekker sappig vlees, met een lekkere smaak. Men voert het slachtvee en het melkvee en het pluimvee graan. Zo werd in de V.S. in 1966 20 miljoen ton eiwit aan het vee gevoerd. Het vlees dat hiervan gekonsumeerd werd bracht slechts 2 miljoen ton eiwit op. Er gingen dus 18 miljoen ton eiwitten verloren met het produseren van vlees. Om één kilo vlees te krijgen, moet je het vee acht kilo graan voederen. Zeven kilo graan gaat dus verloren aan voedsel om vlees te maken. 
Voor dit soort landen moet gelden: 'streven naar zelfvoorzienend zijn, is belangrijker dan intensieve deelname aan de wereldhandel.'

De hele wereldhandel rond granen is eigenlijk niet nodig. Bijna alle landen kunnen hun eigen granen verbouwen. Granen zijn niets anders dan eetbare grassoorten.  

Het boek geeft hierna nog een link naar twee films.
September Wheat van Peter Krieg is een film uit 1980, die gaat over de gehele graanhandel, van zaadkorrel tot en met het 'Wonderbread'. Deze film is op Youtube te zien. Je moet even voor lief nemen dat Engels gesproken wordt en Duits vertaald wordt, allebei mondeling. Als iemand een betere versie (te koop) weet, ik houd mij aanbevolen. 
Northern Lights van John Hanson - gemaakt in 1978 - speelt zich af in begin vorige eeuw in North Dakota; handelt over de Norpartisan League die boeren probeert te organiseren. Deze film zelf heb ik niet kunnen vinden, wel dit interview met de maker

 

basta

 

WEBSITES VAN DE VIJF GRAANGIGANTEN ANNO 2021: diversifikatie zoals het rapport al zei. 

 

Notre Pain est Politique
Binnenkort maak ik een leeservaring van een boek van de Groupe blé in Frankrijk. Het is in 2019 uitgegeven en het is een prachtig boek in allerlei opzichten. Geduld. 
INMIDDELS IS DE LEESERVARING KLAAR

 

Paul Virilio verschaft mij 'een' theoretisch kader over technologie.

Via Michael Polman/Patrice Riemens kwam ik terecht bij Paul Virilio (dank aan deze Vimeo opname, Patrice Riemens over Paul Virilio). Fascinerend. En een manier voor mij om - in theorie - iets te zeggen over de hierboven geschetste 150 jaar geschiedenis van graanteelt, hoe die zich - middels mechanisatie en industrialisatie van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, vervoersmiddelen evenals middels de nieuwe mogelijkheden van telegrafie (het computertijdperk moest in 1981 nog losbarsten) - volledig loszong van het zaad, de zaaier, de oogster, de molenaar, de bakker.
De filosofie van Virilio is tweeledig. Hij geloofde in de kracht van het woord en de strijd van de ideeën, maar hij geloofde niet in de noodzaak van het wetenschappelijke begrip. Daarnaast ging hij uit van de stelling dat onze geschiedenis een fatale kromming heeft ondergaan en dat de tijd van de vooruitgang getransmuteerd is in de tijd van de catastrofe. Volgens Virilio komt het er nu op aan om alle technische uitvindingen te checken op hun negatieve en onbedoelde effecten. Zijn alles overkoepelende premisse is hier, dat iedere technologische innovatie zijn eigen specifieke vorm van ongeval in zich draagt. Binnen dit gegeven was zijn methode de transhistorische apocalyptiek, dat wil zeggen: de lezer opwekken tot waakzaamheid en wantrouwen tegenover actuele tendensen door middels geniale schakelingen met gebeurtenissen uit het verleden te voorspellen welke ongevallen nieuwe uitvindingen zullen gaan veroorzaken en welke negatieve bijwerkingen ze zullen hebben. Dit citaat komt uit een prachtig essay over 'De Muur'. Lees hier het hele essay.
Of bekijk de samenvatting van de ideeën van Virilio  in deze kleine opname uit 2004. (met dank aan In de stilte blog: Paul Virilio (1932-2018) vooruitgang en 'catastrophe')

 

Ook Ton Lemaire verschaft een theoretisch kader over 'industriële beschaving'. 

In zijn boek 'Over de waarde van kulturen' (1976, Ambo-herdruk) stelt hij (bladzijde 206 en verder), dat nagenoeg alle antropologen het erover eens zijn, dat de uniekheid van de mens in het dierenrijk hierin bestaat dat hij een aantal typische kenmerken van de andere soorten mist, met name hun instinktzekerheid, waardoor het gedrag van elke soort op een specifiek milieu is afgestemd. Elke soort is aangepast, en wel 'van nature' aan zijn eigen 'Umwelt'; de mens daarentegen is onaangepast aan enig specifieke omgeving, maar daardoor aanpasbaar aan vele.....
Alle kulturen van de mensheid veronderstellen en bevestigen al de breuk van de mens met de natuur, bemiddelen zijn relatie met de natuur die nooit meer een onmiddellijke als die van het dier kan zijn
Lemaire stelt dat dit zowel vroeger in de jager- en verzamelcultuur zo was - ook dit bracht een verstoring in het natuurlijk evenwicht teweeg - maar vooral nu in de industriële samenleving. 
Het zou zo kunnen zijn, dat veel niet-westerse (pre-agrarische, agrarische, 'primitieve', schriftloze) samenlevingen een zodanige verhouding tot hun natuurlijk milieu hebben ontwikkeld dat ze, terwijl ze een menswaardig leven mogelijk maken, toch in staat zijn een duurzaam ekologisch evenwicht te bewaren in hun milieu. Dit laatste in tegenstelling tot de industriële maatschappij, die een klein deel van de mensheid een verspillende welvaart gebracht heeft, maar in de nauwelijks twee eeuwen dat ze bestaat meer van het mondiale ekosysteem heeft verstoord dan alle voorafgaande generaties en kulturen tezamen. ....
Historisch betekent deze industriële samenleving dan ook een revolutionaire verandering van de kultuur überhaupt omdat nu voor het eerst in de geschiedenis de mens(heid) zich TEGENOVER de natuur stelt in een poging haar te beheersen....
De industriële revolutie heeft niet alleen nieuwe energiebronnen aangeboord, een totdantoe onbekende dimensie van de rijkdom der natuur geëxploiteerd en de werktuigen in hoge mate efficiënter gemaakt, maar bovendien de landbouw - die ook in een industriële samenleving onontbeerlijk blijft - gerationaliseerd. Dat wil zeggen ze heeft hetzelfde objektiverende en berekenende natuurbewustzijn waarop de industrie zélf is gebaseerd - en dat de ontluistering en onttovering van de natuur vooronderstelt - toegepast op de landbouw. Het gevolg is niet alleen dat de boerenstand de ideologie van de industriële maatschappij geleidelijk is gaan overnemen en zijn bezigheden niet meer als een eigen leefwijze opvat, maar ALS EEN VORM VAN PRODUKTIE DIE TOEVALLIG TE MAKEN HEEFT MET PLANTEN EN DIEREN; maar vooral ook dat de rationalisering en 'industrialisering' van de landbouwmetoden, bemiddeld door natuurwetenschappelijke kennis en moderne technieken, de vroegere bescheiden verhouding tot het natuurlijk milieu hebben verdrongen, met als gevolg een nivellering van natuur en landschap die een van de hoofdmomenten is van de huisdige milieukrisis
De Koninklijke Nationale Bibliotheek geeft een mooi overzicht van het werk van Ton Lemaire